In memoriam

Temidden de velden van het rustige dorpje Wijtschate (Heuvelland) ligt Spanbroekmolen Cemetary. Het is de laatste rustplaats van 58 Britse soldaten die zoals zovele anderen sneuvelden tijdens de bloedige Mijnenslag van juni 1917. De kleine afgelegen begraafplaats is een van de vele verstilde getuigen van de Eerste Wereldoorlog in de Westhoek. Op Spanbroekmolen is het altijd ingetogen stil, vredig zelfs. Het is een verlaten plaats. Hier komt haast niemand. Nauwelijks een geluid of zucht te horen … alleen in de verte een enkele vogel – misschien is het wel een leeuwerik zoals in John McCrae befaamde oorlogsgedicht ‘In Flanders Fields’.

Op deze begraafplaats past enkel nederigheid. Zachtjes, met het hoofd gebogen wandel ik voorbij hun graven, neem hun naam en leeftijd in mij op en kan alleen maar verslagen zuchten bij zoveel menselijke waanzin. Hier rusten vaders, zonen, broers, echtgenoten, verloofdes. Een grafsteen voor iemand die kort daarvoor nog leefde, de ochtenddauw voelde, de zon in de nacht zag overgaan, de liefde kende*. Over het Kanaal werd tevergeefs op hun terugkeer gewacht. En allemaal zijn ze zo jong, zo verdomd jong. Oud genoeg om te vechten maar veel te jong om te sterven. Na mijn bezoek zal ik hun namen helaas weer vergeten. Het zijn er ook zoveel, kruis na kruis, rij na rij. In deze streek alleen al tien – en tienduizenden. Het zijn cijfers om van te duizelen. In de dood zijn ze allemaal gelijk, in de herdenking niet. Sommige zielen zijn alleen gekend door God.

Niet zo bij Valentine Joe Strudwick. In het herdenkingstoerisme is hij als een van de jongste gesneuvelde Britse soldaten een beroemdheid. Valentine Joe stierf begin 1916, precies één maand voor zijn zestiende verjaardag. Bij zijn inlijving als oorlogsvrijwilliger loog hij over zijn leeftijd, wellicht om het in zijn ogen ´avontuur´ niet te moeten missen. Arme Joe toch. Wanneer zou hij de ware aard van zijn avontuur ontdekt hebben? Zijn grafsteen op Essex Farm Cemetary in Boezinge (Ieper) wordt druk bezocht, in het bijzonder door vaak diepontroerde Britse scholieren – leeftijdsgenoten van de jonge soldaat. Valentine Joe speelt ook de hoofdrol in het gelijknamige jeugdboek van de Britse Rebecca Stevens dat in 2014 naar het Nederlands werd vertaald.

Het aantal romans over de Eerste Wereldoorlog voor lezers van de lagere en middelbare school is eerder beperkt te noemen. Ik telde een vijftiental boeken (inclusief vertalingen) in de voorbije vijftien jaar, met een piek in 2013 en 2014 in het kader van 100 jaar WO I. Het contrast met het aanzienlijke aanbod jeugdliteratuur over de Tweede Wereldoorlog is dan ook groot. Vermoedelijk spelen bij uitgeverijen ten dele commerciële motieven; onze Groote Oorlog is nu eenmaal minder van betekenis bij onze Noorderburen. Tot op vandaag verschijnen er wel Nederlandstalige boeken (al dan niet als vertaling) over diverse facetten van de Tweede Wereldoorlog: over de jodenvervolging en doorgangskamp Westerbork natuurlijk en over verzet en collaboratie, maar ook bijvoorbeeld over de oorlogsjaren in andere Europese landen. Denk aan De tunnel van de Nederlandse Anna Woltz over de Duitse bombardementen op Londen, en De rest van ons leven van de Vlaamse Els Beerten over de massale deportatie van Italiaanse ingezetenen op last van de Britse regering.

Hoe het ook zij, knappe jeugdboeken als bovengenoemde Valentine Joe, Ule van Marc de Bel, Alles komt goed, altijd van Kathleen Vereecken en Getekend door de oorlog van Karla Stoefs (om er een paar te noemen) zijn van wezenlijk belang in de herdenking van De Groote Oorlog bij kinderen en jongeren. Opdat ook zij nooit of te nimmer vergeten hoe macaber, gruwelijk en verwoestend de oorlogsjaren 1914-1918 waren, voor iedereen. Wat betekenen concepten als vriend of vijand in zo’n ontmenselijkt bestaan dan nog? Zijn het niet allemaal mensen? Laten we hen ook 108 jaar later blijven eren.

Zoals in de beklijvende woorden waarmee dagelijks de Last Post aan de Menenpoort wordt afgesloten:

We shall remember them.

*Vrij naar een versregel uit ´In Flanders Fields´ van John McCrae.

Dienstmededeling

Mijn schrijfpen blijft al enige tijd onaangeroerd. Er komt geen woord op papier. Alle symptomen van een schrijfblokkade, zo lijkt het wel. Niet helemaal.

De zomerrust bracht nieuwe ideeën. Er wachten drie stevige projecten op mij. Het eerste onderwerp boeit me al langer. Hoe wordt sexting (het delen van seksueel getint materiaal zoals foto’s) in de jeugdliteratuur benaderd? Geeft zo’n jeugdroman de lezers – meisjes maar ook jongens – een gelaagd en realistisch beeld van sexting? Kunnen ze er manieren en veerkracht in vinden om met dergelijke situaties om te gaan? Verder wil ik me verdiepen in de academisch en literaire tendens om klassieke verhalen en mythen te feminiseren en vanuit vrouwelijk perspectief te vertellen. Het seksueel geweld van goden en helden is legio – denk aan hun vele schaamteloze schaken, roven en ontvoeren van beeldschone meisjes. Is dat laakbare mannelijke gedrag in de bewerkingen voor jeugdliteratuur overgenomen? En in welke mate weerklinkt de vrouwelijke stem en visie in deze klassiekers voor de jeugd? Tot slot reflecteer ik momenteel over literatuur als troost en balsem in moeilijke tijden – dat wordt een van mijn persoonlijke bijdragen.

Ik heb zoveel zin in deze projecten maar het leven laat zich niet zomaar plannen. Door onverwachte omstandigheden werd de zomerrust een vertraagde herfstmodus. Wellicht blijft het hier nog even wat stiller.

De woorden en verhalen blijven evenwel stromen via andere kanalen. Op mijn Facebookpagina vind je nieuwtjes en interessante artikels over literatuur en lezen. Boekentips deel ik dan weer via Instagram. En in het recensiecollectief Pluizer wik en weeg ik de recentste boeken uit de jeugdliteratuur onder mijn nom de plume Sigrid Degroote. Onderwijl bereid ik me als begeleidster voor op enthousiaste bijeenkomsten van de Leesjury en goochel ik met letters en tekens in een cursus copywriting en correctiewerk. Dus wat sta ik hier nog te dralen, hup! aan het werk dus maar!

In beeld #6


Een nieuw zomerkaramelleke en deze keer in woord en beeld.

Lotje

Als we met vakantie zijn,

kwispelt Lotje in het rond

en blaft met iedere hond.

Ze begrijpen haar allemaal,

want zij spreekt honds

in elke taal.

Spaans, Amerikaans,

Belgisch, Fries, Frans,

en natuurlijk Nederlands.

Alleen strandballen en campingkatten

kunnen Lotje niet verstaan.

Om toch uit te leggen

dat ze gewoon ‘hoi’ wil zeggen,

rent ze uren achter hen aan.

Jaap Robben

Deze heerlijke kinderverzen vond ik in Een wonderprachtig dier, een recente poëziebundel met 366 Nederlandstalige dierengedichten en rijkelijk geïllustreerd door de Duitse Britta Teckentrup. Een gedicht voor elke dag dus, met een breed scala aan dieren. Wel 157 (!) verschillende soorten, gaande van aaibare dieren als de hond, beer en olifant tot minder aaibare exemplaren als de bunzing, coyote en woelrat – ja, ook over hen wordt poëzie geschreven, prachtig toch?


Bladeren in deze bloemlezing is als wanderen in de wonderprachtige dierenwereld. De tijd zal even stilstaan – beloofd -, zo mooi is het er. Met haar collagestijl en gevarieerde kleurenpalet weet Britta Teckentrup steeds de juiste sfeer te evoceren, of het nu de donkere nacht, het majestueuze woud of de broeierige savanne is. Ze roept ook zintuigelijke sensaties op, alsof we de gure wind tot in onze botten voelen of de kolibrie als een helikoptertje in de lucht horen zoemen. Haar beelden schenken ons de pure poëzie in de natuur, zoals de duik van de ijsvogel of de trek van de kudde olifanten. Het zijn verstilde momenten vol betekenis, die magische momenten waarnaar ook natuurfotografen en schilders van het impressionisme streven. Misschien waren ze een bron van inspiratie voor haar, wie weet. Kom, laat je net als ik even bedwelmen door enkele van haar miniatuurbeelden.

Over spiegels en vensters (een persoonlijk verhaal in drie staties)

( 8 min. read)


1. Eerst was er de young adult
De vijftienjarige in huis is echt wel een verrijking voor mijn denken. Door haar oprechte interesse in identiteitsbeleving (bijvoorbeeld m.b.t. gender of huidskleur) stelt ze met kritische vragen en snedige opmerkingen onze standaarden in vraag. Onder haar impuls ben ik me gaan verdiepen in thema’s als diversiteit, inclusie en representatie1 in onze samenleving en in de jeugdliteratuur in het bijzonder.

Onze huidige samenleving wordt als superdivers beschouwd, niet alleen wat huidskleur of afkomst betreft maar ook inzake genderidentiteit, seksuele voorkeur of beperkingen/stoornissen en kwetsbaarheden. In deze superdiverse context reiken boeken idealiter zoveel mogelijk naar álle kinderen, ongeacht eventuele verschillen. Hierbij is een divers en inclusief literair aanbod essentieel waarin jonge lezers zowel spiegels als vensters vinden, om een populaire metafoor uit de boekenwereld te citeren. In de spiegel kan de lezer zichzelf herkennen, bijvoorbeeld over huidskleur of beperking, en dat heeft uiteraard een positieve invloed op de eigenwaarde (én het leesplezier en de leesmotivatie). Minstens even belangrijk zijn boeken die als een venster de blik verruimen en de wereld van de ander(en) laten zien, die tonen dat er meer dan één perspectief/visie/verhaal is.

Deze visie klinkt nu vanzelfsprekend maar is in feite vrij nieuw. In de peuter- en kleutertijd van mijn dochters, zo’n decennium geleden, waren witte, heteroseksuele volwassenen en kinderen, het klassieke gezin en het (behoorlijk) traditionele rollenpatroon het dominante beeld in kinder- en jeugdboeken. Andere perspectieven zoals in drie onderstaande titels waren echt wel een uitzondering. En in alle eerlijkheid, ik stond er niet bij stil, ook al had ik jarenlang in een multiculturele buurt in de grootste stad van Vlaanderen gewoond. Weinig actoren in de boekenwereld waren zich echt van deze eenzijdigheid bewust. Kritische stemmen werden nauwelijks gehoord en we werden niet uitgedaagd om over ons denken, spreken en handelen te reflecteren.

Dat is nu wel even anders. Onder invloed van vocale activisten uit vooral de zwarte en LGBTQI+- gemeenschap kan niemand uit de literatuurwereld nog om de noodzaak en meerwaarde van andere stemmen heen. De bakens lijken toch wel verzet en het divers en inclusief literair aanbod, zowel in originele Nederlandstalige verhalen als in vertalingen, groeit – misschien nog traag – of te traag volgens sommigen. De sterkste dynamiek inzake diversiteit en inclusie leeft momenteel in kleine uitgeverijen als Studio Sesam en ROSE stories en het Europese project Every story matters. Zij hebben als expliciete missie om (pro)actief nieuwe diverse stemmen te zoeken en te begeleiden.

Enkele recente voorbeelden van diversiteit en inclusie in kinderboeken

Diversiteit en inclusie zijn meer dan een reeks diversiteitscriteria. Het gaat in de eerste plaats over gelijkwaardigheid van personages en verhaallijnen in boeken, maar ook over meer evenwicht m.b.t. de invloed en impact in álle echelons van de boekenwereld, die vaak nog een stevig wit bastion is. Het proces van diversiteit en inclusie werkt in alle richtingen en voor alle betrokken actoren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat deze of gene groep bewust of onbewust nieuwe vormen van uitsluiting creëert. Uiteindelijk zijn we ongeacht onze verschillen vooreerst allemaal mensen die elkaar als mens (h)erkennen. En dat ook in het diverse en inclusieve literaire landschap kwaliteit primeert, dat spreekt vanzelf.

Dat proces van bewustwording is per definitie een leerproces, het is zoeken en aftasten en soms leergeld betalen. En ja, in dit proces duiken soms lastige vragen op. Ik denk hierbij aan de heisa van begin vorig jaar over al dan niet racistische elementen in de boeken van Pippi Langkous, de klassieker van literair icoon Astrid Lindgren. Pippi’s witte vader is opperhoofd van het zwarte Taka-Tukaland. Pippi blijft ook daar haar rebelse zelve en loopt niet zo hoog op met haar koninklijke positie. Maar in onze editie van 2015 noemt ze zich wel nog ‘negerprinses’ en dat n-woord wordt nu absoluut niet meer getolereerd. Helaas verliep ook dit debat weinig sereen en werd niet naar elkaars noden én angsten geluisterd. Het werd herleid tot een principiële ja-nee vraag die voorbijging aan deze grondvraag: hoe gaan we om met literatuur die in een bepaalde tijdsgeest is geschreven en waarbij we nu bedenkingen hebben? Deze belangrijke vraag heeft een genuanceerd debat nodig.

Pippi Langkous in het oog van de storm

Hoe stond ik er zelf voor? Heel goed meende ik te mogen zeggen. Woorden als ‘blank’ en ‘kleurling’ gebruik ik al lang niet meer en mijn houding t.o.v. Zwarte Piet schreef ik hier al eerder neer. Goed bezig! vond ik van mezelf. En ik stak nog een pluim op mijn hoed …

2. En toen was er dus het young adult book Dat boek is Blijf zachtjes bij me (If you come softly, uit 1998) van de zwarte Amerikaanse auteur Jacqueline Woodson (1963). Woodson geniet in haar thuisland al jaren naam en faam maar bleef bij ons zo goed als onbekend tot ze in 2018 en 2020 de twee belangrijkste internationale literaire prijzen voor jeugdliteratuur won. Blijf zachtjes bij me, over de prille relatie tussen de zwarte Jeremiah (Miah) en de joodse (en witte) Ellie, is haar tweede boek in het Nederlands.

Miah en Ellie worden door lezers en recensenten wel eens de hedendaagse Romeo en Julia genoemd. Woodsons jeugdroman is evenwel veel subtieler dan de onmogelijke liefde van een gemengd koppel in een vijandige context. Ja, er zijn tal van bedenkingen, twijfels en afkeuring in zowel de witte als de zwarte omgeving. Maar wat vooral raakt is hun eigen verbazing dat ze dolverliefd werden op iemand met een andere huidskleur. Hij noch zij konden zich als partner van een gemengd koppel voorstellen; ze stonden helemaal niet stil bij de mogelijkheid. Niet uit vijandigheid zoals bij Romeo en Julia, maar uit onwetendheid, vanwege een niet-kennen van de ander. Hun horizon reikte niet verder dan hun eigen gemeenschap. Om Ellie te parafrasen: niemand van haar familie heeft ooit iets hatelijks over zwarten gezegd; ze kenden er gewoon geen.

Alzo snijdt Woodson delicate thema’s aan waarbij ze ongemakkelijke vragen niet uit de weg gaat. Toch heeft deze roman geen activistisch karakter. Het is in de eerste plaats een ontroerend verhaal over de ontluikende liefde tussen twee jonge mensen. Bewustzijn over zijn zwarte huidskleur is bij Miah wel steeds een belangrijk thema. Dat is bij Ellie helemaal niet het geval, zo blijkt uit dit veelzeggend fragment:

´Ik heb eens aan Miah gevraagd of hij ooit vergat dat hij zwart was.

Nee, dat vergeet ik nooit, zei hij toen. Maar soms maakt het niet uit, dan besta ik gewoon.

Toen vroeg hij aan me of ik ooit vergat dat ik wit was.

Soms, zei ik.

En wanneer je dat vergeet, welke kleur denk je dan dat je bent?

Geen kleur.

Toen keek Miah van me weg en zei hij:

Daar verschillen wij dan in.´

3. En ineens begon mijn blik te kantelen. Dit fragment was er boenk op. Want hé, ook ik was me nauwelijks écht van mijn huidskleur bewust. Natuurlijk weet ik wel dat ik wit ben maar mijn wit-zijn is net zoals bij Ellie geen fundamenteel deel van mijn identiteit, en ik dacht dus niet veel verder. Bovendien word ik nooit op negatieve wijze aan mijn witte teint herinnerd, ook niet bij reizen buiten Europa. Het is me welgeteld één keer overkomen hier ver vandaan en ik was diep geschokt. Als westerse kreeg ik wel eens kritische opmerkingen maar dat had dan met de dominante westerse positie in de wereld te maken, niet zozeer met mijn huidskleur. En verder zag ook ik wel duidelijk de huidskleur van de ander maar vond wel eens dat ik in tegenstelling tot de anderen geen huidskleur had. Bij deze rake zinnen over bewustzijn van huidskleur kon ik de ongemakkelijke vragen ineens niet meer ontwijken. Waarom vermeld ik bij Jacqueline Woodson zonder nadenken dat zij een zwarte Amerikaanse auteur is? En waarom laat ik bij een witte Amerikaanse auteur de notie van huidskleur achterwege, zoals in deze recensie? Waarom meen ik dat de huidskleur van Woodson van belang is voor lezers van mijn blogposts en recensies? En waarom is dat bij witte auteurs dan blijkbaar niet belangrijk? Waarom maak ik dat onderscheid? Waarom denk ik dat lezers dan wel automatisch weten dat deze auteurs wit zijn? Wat zegt dat over mij? Al deze vragen tolden in mijn hoofd.

Of ben ik misschien naïef of te gevoelig? Ben ik woke, in de zin dat ik mijn ogen wil openen voor scheefgetrokken machtsverhoudingen? Of ben ik woke, zoals in het scheldwoord voor overdreven politieke correctheid? Of ben ik gewoon mezelf, een zoekende wiens denkbeelden evolueren? Vooral dat laatste denk ik dan toch.

Dus ja, onze witte teint is óók een huidskleur, zo bijzonder en zo gewoon als alle andere. Het kan niet dat mensen géén huidskleur hebben. Woorden als ´kleurling´, ´gekleurde persoon´ of ´mensen met een kleur´ die niet-witte mensen omschrijven, kloppen dan ook niet meer voor mij. De woorden die we gebruiken zegt immers (vaak onbewust) veel over hoe we de wereld zien. Mijn zienswijze hierover is veranderd door deze trefzekere zinnen van Jacqueline Woodson. En nota aan mezelf: de huidskleur (of een ander identiteitskenmerk) van een auteur of illustrator doen er alleen toe als het relevant is voor de recensie.

Ik had het in het begin over het belang van boeken als spiegels en vensters. Spiegels om jezelf te herkennen en vensters om de blik te verruimen. Wel, door dit boek keek ik door een wel heel groot venster, niet?

1diversiteit: de verschillen tussen mensen /inclusie: de insluiting van achtergestelde groepen/ representatie: aanwezigheid en voorstelling van de verschillen en van de achtergestelde groepen

Ontwaken

Het is een jaarlijkse traditie – en we zijn vast niet alleen: vanaf eind februari gaan we dagelijks na – soms zelfs meerdere keren per dag – of de paasbloemen in onze tuin al een stipje geel laten zien, want als herauten van de lente kondigen zij de wissel der seizoenen aan. Linda Vogelesang (wat een mooie familienaam!) beschrijft in dit gedicht het heerlijke moment van ontknoppen:


Zee van zon

Net als je denkt:

wanneer neemt de winter eens de benen?

breekt de grauwe aarde open

en tasten groene puntjes hoop

naar de ijzige grijze grijze lucht.

Met hun knoppen als zaklampen

schijnen ze eerst nog onderzoekend rond

alsof ze zeker willen weten

dat het hun tijd al is.

Dan barsten ze open.

Zie ze stralen!

Hun zee van zon

kondigt een nieuwe lente aan.

Linda Vogelesang

Te midden van ruïnes

Wat vermag poëzie wanneer steden in de as smeulen en levens in puin liggen?

Over de relatie tussen poëzie (en bij uitbreiding alle vormen van cultuur) en de wereld heeft al menig kunstenaar en filosoof gereflecteerd, in het bijzonder na Auschwitz. Auschwitz is in deze beschouwingen symbool voor de gruwel die mensen, volkeren, naties elkaar (kunnen) aandoen. De plaatsnamen mogen doorheen de tijd dan wel veranderen – Auschwitz, Sabra en Shatila, Rwanda, Sarajevo, Grozny, Aleppo, Saada, Charkiv, Marioepol … -, de aanblik van pijn en lijden blijft even schrijnend. Wat kan/mag poëzie in duistere tijden betekenen?
De Duitse filosoof en cultuurcriticus Theodor Adorno (1906-1969) vuurde het debat aan met de befaamde woorden:

’Na Auschwitz een gedicht schrijven, is barbaars.’

Deze boude uitspraak is een eigen leven gaan leiden en werd vaak al dan niet moedwillig geïnterpreteerd als een verbod op elke vorm van dichterlijk spreken. Zo heeft Adorno het niet bedoeld. De zin past in een veel bredere kritische redenering over de positie van kunst en cultuur na de gruwel. Voor Adorno vormde Auschwitz ontegenzeglijk een cesuur. Poëzie, kunst en filosofie moesten voor hem een radicaal andere betekenis en functie aannemen; ze konden zich niet meer zoals voorheen presenteren alsof er niks onoverkomelijk was gebeurd. Cultuur was immers bezoedeld en niet meer onschuldig daar Auschwitz mogelijk was gebleken ondanks het bestaan van verheven kunst en cultuur. Bach en Beethoven konden de Holocaust niet verhinderen.

Adorno’s scherpe cultuurkritiek kreeg veel tegenwind, in het bijzonder door mensen die zijn doorwrochte werk niet (grondig) gelezen hadden. Hij zette dichters wel aan om hun eigen visie op kunst en cultuur aan te scherpen en hun overpeinzingen in dichtvorm om te zetten. Ik denk hierbij aan Herman de Coninck (1944-1997) die het existentiële vraagstuk heel treffend in een titelloos gedicht verwoordde. (Dit is een fragment.)

Of er na Auschwitz nog poëzie kon zijn,

vroeg o.a. Ingeborg Bachmann zich destijds af.

Zelf denk ik: kon er na Auschwitz nog wel proza zijn,

politiek, cafépraat, discussie, sport, lente?

Ja, zoveel mogelijk. Hoe dat dan moest?

Net zoals voor Auschwitz. Want niet poëzie

heeft schuld, maar te weinig poëzie.

In een vroeg gedicht vraagt Czeslaw Milosz zich af:

‘Wat betekent poëzie, tenzij ze naties of volkeren

redt?’ Ook voor hem moet poëzie anders, maar

in plaats van ongewoner, zoals bij Bachmann, gewoner.

In moedertaal moet ze moedervragen stellen.

Of de Poolse dichter Adam Zagajewski (Lwów/Lviv, 1945 – Krakau, 2021) zich over Adorno heeft uitgesproken weet ik niet, maar een duidelijke visie over de betekenis van poëzie had hij zeker. In zijn verzen overdacht hij onder meer hoeen waar we schoonheid kunnen vinden in een verwonde en verwoeste wereld. Dit zoeken raakte wezenlijk zijn eigen leven, als een echo van zijn jeugd in het getraumatiseerde naoorlogse Polen. Zijn gedicht ‘Probeer de verminkte wereld te bezingen’ (uit 2000) is – zeker buiten Polen – bij het grote publiek zijn bekendste gedicht. Zagajewski beschouwde het als zijn poëtisch manifest. Na 9/11 verscheen het paginagroot in The New Yorker als een balsem voor de ziel. Het zou me niet verbazen dat het bij de recentste wereldbrand opnieuw wordt geciteerd.

Probeer de verminkte wereld te bezingen

Probeer de verminkte wereld te bezingen.

Denk weer aan de lange junidagen,

aan de rozijnen, de druppels van rosé.

Aan de distels die de verlaten erven

van ontheemden stelselmatig overwoekerden.

Je moet de verminkte wereld bezingen.

Je hebt sierlijke zeiljachten en schepen gezien:

een ervan had een lange reis voor de boeg,

een ander wachtte slechts het zoute niets.

Je hebt vluchtelingen gezien die nergens heen gingen,

beulen gehoord die een lied van vreugde zongen.

Je moet de verminkte wereld bezingen.

Denk aan de momenten waarop jullie samen

in de witte kamer waren en de vitrage bewoog.

Keer terug naar dat concert, toen de muziek losbrak.

In de herfst verzamelde je eikels in het park

en de bladeren wervelden boven de littekens

van de aarde. Bezing de verminkte wereld

en het grijze veertje, dat een lijster heeft verloren,

en het zachte licht dat dwaalt en verdwijnt

en steeds terugkomt.

Tot de dood en verder

‘ O Romeo, Romeo, wherefore art thou Romeo? / waarom ben jij Romeo?’ verzucht Julia in de tragedie van William Shakespeare (1564-1616). Het tragische verhaal over de onmogelijke liefde tussen twee jonge mensen uit elkaar vijandige families was vanaf het prille begin bijzonder populair zodat Romeo en Julia tot iconische geliefden uitgroeiden. Hun romance past in een lange literaire traditie van verhalen over de onbereikbare liefde. Romeo en Julia vertoeven in het illustere gezelschap van Pyramus en Thisbe, Paris en Helena, Dido en Aeneas, Orpheus en Eurydice, Floris en Blancefloer, Tristan en Isolde en Lancelot en Guienevere – om de befaamdste koppels uit onze contreien te noemen. Hun gedoemde liefde werd eveneens vereeuwigd in beeldende kunst, muziek en audiovisuele media. In de jeugdliteratuur daarentegen zijn deze prachtige verhalen amper een bron van inspiratie voor verfrissende bewerkingen of hervertellingen*. Waar dat aan ligt is mij niet helemaal duidelijk.

Prentenboeken, kinderboeken en jeugdromans over verliefd zijn en de liefde (in al haar diversiteit) zijn er nochtans in overvloed, in het bijzonder voor jonge adolescenten. (Poëzie laat ik even buiten beschouwing.) Ik laat je graag kennismaken met drie liefdesverhalen die me na aan het hart liggen. Over het hartverwarmende Liefde is niet voor lafaards van Ulf Stark was ik al eerder lyrisch, in het bijzonder over de beeldrijke taal. Ook het nagelnieuwe Een zee van liefde, een stevig prentenboek van 80 pagina’s van Pieter Gaudesaboos, mag niet ontbreken. In een lange heerlijke zomer groeien Pinguïn en Beer, die niet meer van elkaar kunnen verschillen, naar elkaar toe – dat het twee jongens zijn valt niet eens op. Met de knappe grafische illustraties doet dit vertederende prentenboek aan een trage retro animatiefilm denken. Het is visueel erg mooi en heeft vast en zeker het potentieel om tot een klassieker uit te groeien. Duimen maar dat hij eind maart als enige Vlaamse genomineerde de BOON-prijs voor jeugdliteratuur in ontvangst mag nemen.

@pieter gaudesaboos

Puur gevoelsmatig gaat mijn hart echter naar een andere verliefde Beer uit. Deze Beer is dol op Vlinder die ‘zo mooi is als een uitgeknipt stukje hemel´, maar zij lijkt wel doof, stom en blind voor zijn tedere maar onhandige liefdesverklaringen. Beer is op Vlinder behoort tot het vroege werk (2004) van de Nederlandse Annemarie van Haeringen. Haar zachte, poëtische illustraties zijn rijk in al hun eenvoud. Nu ja, wat heet eenvoud … Het is een uitgepuurde eenvoud en dat vereist vakmanschap. Wie met aandacht kijkt zal ook de opmerkelijke diepte en warmte in haar aquarelwerk ervaren. Beer en Vlinder zijn bovendien veel meer dan hun penseeltoetsen; het zijn bezielde personages die leven en voelen en dartelen, dansen en stuntelen op papier. Is het ook niet heerlijk dat kinderen zich geen vragen stellen over een beer die van een vlinder houdt? Dat is de kracht van verhalen natuurlijk: alles is mogelijk.
En Beer en Vlinder? Die liefden nog lang en gelukkig*.

* Toch enkele titels: Romeo en Julia van Tiny Fisscher / Veldslag om een verloren hart: het verhaal van Helena van Michael De Cock / Izzy + Tristan van Shannon Dunlap

* Naar een titel van Geert De Kockere

Blinde vlek

Vooroordelen. Verwachtingen.

Recensenten zouden ze niet mogen hebben. Idealiter benaderen we elk boek geheel onbevangen, als een onbeschreven blad. Helaas werkt het menselijk brein niet op die manier. Ik beken ootmoedig dat ik er niet altijd – oké zeg maar zelden – echt in slaag. Heel snel, in een fractie van een seconde, kan er een stemmetje in mij fluisteren en worden bepaalde verwachtingen gecreëerd. Het is een subtiel proces dat ik soms niet onmiddellijk bij mezelf opmerk maar die wel mijn boekenkeuze kan bepalen. Men zegt dat de eerste indruk meestal juist is omdat het intuïtief gebeurt. Misschien wel, al is de grens tussen intuïtie en oordeel flinterdun. Een mens kan de bal ook wel eens behoorlijk misslaan. Dat overkwam mij onlangs met het jeugdboek Circus Maximus: de race van de keizer, het debuut van de Britse Annelise Gray. Het is een historische roman over de jonge Dido die een bijzondere gave voor paarden heeft. Zij droomt ervan om ooit eens deel te nemen aan het wagenrennen in het Circus Maximus in het Oude Rome.

Ik nam het boek in mijn handen en wat dat stemmetje mij op dat ogenblik razendsnel influisterde, nee, het was niet bepaald netjes: Jah… een meisje dat van paarden houdt … pfff … omdat de schrijfster dol is op paarden zeker … en die cover … ziet er behoorlijk cliché uitdat wordt lastig lezen … *zucht*. Het was een leesopdracht, dus moest ik het boek wel tot de laatste bladzijde uitlezen. Met frisse tegenzin begon ik eraan.

293 pagina’s later moest ik erkennen dat Dido mij echt wel had weten te bekoren. Ik heb weliswaar wat opmerkingen bij het verhaal zelf maar het is moeilijk om niet van deze sympathieke überheldin te houden. Dido gaf me ook een lesje in nederigheid want vanwaar kwam mijn vooringenomenheid? Ik heb immers geen afkeer van paarden en bovendien hou ik van historische romans, zeker wanneer een jonge heldin de hoofdrol speelt. En toch dook dat stemmetje ogenblikkelijk bij me op. Eerlijk gezegd schaamde ik me hierover een beetje maar al gauw bleek ik lang niet de enige lezer die met dit vooroordeel worstelde. Toch opvallend, niet? Dus zeg eens, zijn verhalen over meisjes die van paarden houden ook jouw blinde vlek?

Natuurbeeld


Ik kijk naar het water – en of het stil is II

Ik kijk naar het water – en of het stil is

of zwart, en rimpelt of glinstert, het doet maar

ik denk: zo is het, dit is hoe het moet

er drijven eenden tegen het riet, die eenden

daar, in het riet, er staan wat wilgen en elzen

die daar, in de bocht van de rivier

alles heeft zijn eigen moment, zijn eigen plek

er waren oneindig veel mogelijkheden om

een landschap met een rivier te zijn

er is gekozen voor deze ene en deze is goed

(Rutger Kopland)

Poëzieweek van 27 januari tot en met 2 februari met als thema ´Natuur´