Stilte
Met mijn vader aan de waterkant,
ik, een boek,
hij, een lijn
in de hand.
We zwegen samen,
aten onze boterhammen.
De zon wandelde
rond het wegkabbelende meer.
Mijn vader ving
één klein visje
maar gooide het
even later
weer in ‘t water.
Het hoorde dààr
zoals wij
bij elkaar
(Riet Wille)