In de hoge eikenbomen waar onze eekhoorn zich zo thuis voelt, blijkt ook nog een ander dier te wonen: de processierups. Een leuke naam voor een dier, maar ‘t is geen gezellig beestje. Dat mocht mijn man na een middag werken in de tuin aan den lijve ondervinden – letterlijk. Terwijl hij de snoodaards vervloekte, stelde ik me het leven van zo’n processierups voor. Hoe die zich dwars door een appel, twee peren, drie pruimen, vier aardbeien, vijf sinaasappels, een stuk chocoladetaart, een ijsje, een zure bom, een plak kaas, een stuk salami, een lolly, een stuk kersenvlaai, een worstje, een cakeje, een stuk meloen en tot slot een groen blaadje heen eet. Om uiteindelijk een wonderschone vlinder te worden. Een levendige fantasie, zeg je? Wel, mijn beelden leende ik integraal van Rupsje Nooitgenoeg, de klassieker van Eric Carle (1929).
Wie kent Rupsje Nooitgenoeg niet? Generaties peuters en kleuters wereldwijd leerden thuis, op school of in de kinderopvang met deze schrokop tellen, de dagen van de week benoemen en fruit en lekkernijen herkennen. Opnieuw en opnieuw en opnieuw. Van een klassieker gesproken. (En het fijne is: in het Nederlands is zijn naam veel mooier dan in de oorspronkelijke titel: The very hungry caterpillar.)

Badboekjes, knisperboekjes, klein formaat, reusachtige boeken of welke vorm dan ook: altijd op zoek naar eten, deze rups.
Onlangs werd Rupsje Nooitgenoeg vijftig jaar oud. Een rups van vijftig jaar….God verhoede dat onze processierups dat voorbeeld volgt!