Spekke

Mijn favoriete bonbon uit de doos van Toon Tellegen:

Aan de andere kant van de woestijn woonde de lemuur. Hij woonde daar afgelegen en alleen. Er was nog nooit iemand bij hem langsgekomen. Maar dat zegt niets, zei hij elke avond tegen zichzelf, dat zegt helemaal niets. Hij zat altijd op de uitkijk of er misschien in de verte iemand aan zou komen. En hij durfde nooit te slapen, want misschien zou er dan net iemand langskomen, die onverrichter zake verder zou gaan.

Soms was hij zo moe dat hij toch even in slaap viel. Dan schrok hij wakker, sprong overeind, keek in het rond en riep: ‘Was er toevallig iemand? Hallo! Ik ben wakker!’ Maar er was nooit iemand en opgelucht ging hij weer zitten. Op een dag was hij weer in slaap gevallen. Het was midden in de zomer en de zon stond groot en gloeiend hoog aan de hemel. Toen de lemuur na korte tijd wakker schrok lag er een briefje naast hem:

Beste lemuur, ik kwam even langs. Maar je sliep. Hartelijke groeten, de eekhoorn. 

De lemuur sprong omhoog, keek naar alle kanten en riep: ‘Eekhoorn! Eekhoorn!’ Maar er was geen spoor van de eekhoorn meer te bekennen. Toen trok de lemuur een voor een de haren uit zijn hoofd, stampte met zijn voeten op de grond en krijste net zo lang tot hij schor was. ‘Nu slaap ik nooit meer,’ riep hij. ‘Nooit meer.’ Hij gooide zijn stoel weg en zat alleen nog maar op puntige stenen. Hij at bedorven brandnetels waar hij zo’n buikpijn van kreeg dat hij er niet eens van had kunnen slapen. En hij zei dag en nacht tegen zichzelf: ‘Ik ben klaarwakker, lemuur, klaar-klaarwakker.’

Toch werd hij zo moe dat hij op een dag weer in slaap viel. Zijn buik brandde, de puntige stekels staken in zijn rug en hij mompelde nog: ‘Ik ben klaar-klaar-klaarwakker.’ Maar hij sliep en snurkte luid. Het was maar heel even geweest, maar hij vloog overeind en gaf zichzelf een enorme draai om zijn oren. ‘Luilak!’ riep hij. Toen zag hij dat er weer een briefje naast hem lag.

Beste lemuur, je sliep weer. Slaap je soms altijd? Ik weet niet of ik nog eens langskom. De eekhoorn.

De lemuur werd spierwit en even kon hij geen geluid uitbrengen. Alsof een dikke hand zijn keel dichtkneep en hem optilde en in stilte liet spartelen. Toen sprong hij zo hoog als hij nog nooit had gesprongen. Heel in de verte zag hij nog net het puntje van de staart van de eekhoorn, die juist achter een rots verdween. ‘Eekhoorn!’ gilde hij. ‘Eekhoorn!’ De eekhoorn hoorde hem nog net. Hij keek om en zag de lemuur. ‘Ik ben wakker’ riep de lemuur. ‘Wakker!’

Even later zaten ze tegenover elkaar. De eekhoorn zat op de oude stoel van de lemuur en de lemuur haalde een potje met iets zoets tevoorschijn, dat hij altijd al had. ‘Je ben mijn eerste voorbijganger, eekhoorn.’ zei hij. ‘Ik dacht echt dat je sliep,’ zei de eekhoorn. Ze aten het potje leeg en spraken over van alles. ‘Dit is mijn eerste gesprek,’ zei de lemuur zachtjes. ‘ Weet je wat ik nu ben?’ ‘Nee,’ zei de eekhoorn. ‘Blij,’ zei de eekhoorn. ‘Heel blij.’ ‘Kom,’ zei de eekhoorn, toen de zon achter de woestijn zakte en de hele hemel rood werd. ‘Ik ga weer eens. Dag lemuur.’ ‘Dag eekhoorn,’ zei de lemuur.

Op zijn tenen staand zag de lemuur de eekhoorn in de verte achter een rots verdwijnen. Toen ging hij liggen en viel in slaap.

 

(uit: Ze sliepen nog)

`

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s